Vrouwen en mannen kunnen anders reageren op medicatie voor hart- en vaatziekten. Vrouwen stoppen vanwege een bijwerking vaker met hun medicatie dan mannen en ze hebben voor dezelfde geneesmiddelen ook andere bijwerkingen dan mannen. Ook ligt de optimale dosering van hartfalen medicatie mogelijk lager voor vrouwen dan voor mannen. Onderzoeker Sophie Bots van het UMC Utrecht promoveerde donderdag 2 september op haar onderzoek naar de toegevoegde waarde van reguliere zorgdata in onderzoek naar man-vrouw verschillen.
Vrouwen zijn anders dan mannen. Desondanks worden de resultaten in wetenschappelijk onderzoek naar hart- en vaatziekten vaak voor vrouwen en mannen samen gepresenteerd. “Hierdoor is er een gebrek aan geslachtsspecifieke kennis, onder andere over de optimale behandeling van vrouwen en mannen met hart- en vaatziekten”, zegt Sophie. “Dit is opvallend, omdat vrouwen en mannen anders kunnen reageren op medicatie. Ik onderzocht of zorgdata, bestaande uit 110.000 elektronische patiëntendossiers, meer kennis bieden over man-vrouw verschillen in de veiligheid en effectiviteit van medicijnen die veel voor hart- en vaatziekten worden voorgeschreven.”
Andere bijwerkingen bij vrouwen
De zorgdata laten zien dat vrouwen vaker vanwege een bijwerking met hun medicatie stoppen dan mannen. Dit verschilt per geneesmiddel en varieert van 11% tot 50% meer bijwerkingen bij vrouwen na correctie voor het aantal voorgeschreven recepten. Vrouwen melden voor dezelfde geneesmiddelen ook andere bijwerkingen dan mannen. Zo hebben vrouwen vaker last van hoofdpijn, duizeligheid, allergische reacties en buikpijn, terwijl mannen vaker hart- of niergerelateerde klachten hebben. “Het risico op bijwerkingen van medicatie voor hart- en vaatziekten verschilt tussen vrouwen en mannen. Dat vraagt om geslachtsspecifieke informatie over de bijwerkingen van medicatie, die artsen kunnen gebruiken in hun overleg met de patiënt”, concludeert Sophie.
Optimale dosering medicatie
Uit zorgdata blijkt ook dat de optimale dosering van medicatie voor hartfalen mogelijk lager is voor vrouwen dan voor mannen. In de praktijk krijgen vrouwen vaker al lagere doseringen en dat blijkt een maximaal gunstig effect te hebben op overlijdensrisico. De huidige behandelingsrichtlijnen schrijven voor mannen en vrouwen dezelfde dosering van medicatie voor. “Deze bevinding suggereert dat vrouwen mogelijk beter af zijn met een lagere dosis. Dit zou goed onderzocht moeten worden in een klinische trial, want zorgdata geeft wel een richting, maar daar zitten toch wel haken en ogen aan. Het onderzoek onderstreept in ieder geval dat het rapporteren van geslachtsspecifieke dosis voor medicatie betere zorg kan opleveren voor patiënten met hartfalen.”
Effect statines sterker
Sophie keek vervolgens naar de man-vrouw verschillen in de werkzaamheid van statines (cholesterolverlagende middelen). Hoewel de werkzaamheid van deze middelen meerdere malen is bewezen, worden ze minder vaak en in lagere doseringen aan vrouwen voorgeschreven. Het onderzoek laat zien dat statines de kans op overlijden verlagen bij zowel vrouwen als mannen en dat dit effect mogelijk zelfs sterker is bij vrouwen (34% lager overlijdensrisico vergeleken met 11% bij mannen). Een hogere dosering heeft een sterker effect dan een lagere dosering, maar het verschil is marginaal. “Dit onderzoek bevestigt dat statines ook voor vrouwen effectief zijn en dat zelfs een lage dosering al een groot verschil kan maken. Hopelijk neemt dit resterende twijfels weg bij zowel behandelend artsen als vrouwen die in aanmerking komen voor behandeling met een statine” zegt Sophie.
Reguliere zorgdata als eerste station voor openstaande vragen
De zorgdata leveren een toegevoegde waarde voor het beantwoorden van openstaande vragen over man-vrouw verschillen in hart- en vaatziekten. Dit is vooral relevant voor openstaande vragen waar nu nauwelijks informatie over beschikbaar is, zoals geslachtsverschillen in de veiligheid en werkzaamheid van medicatie. “Deze data tonen aan waar man-vrouw verschillen kunnen optreden en identificeren zo onderwerpen die meer onderzoek behoeven. Dit kan de wetenschappelijke onderzoeksagenda informeren over welke nieuwe klinische trials en cohortstudies nodig zijn voor vervolgonderzoek.”
Het onderzoek werd mede gefinancierd door de Hartstichting, ZonMw, DCVA, ERC en Vrienden UMC Utrecht & Wilhelmina Kinderziekenhuis.