Behandelingen van kinderen met het Dravetsyndroom, een genetische aandoening, zijn met name gericht op het verminderen van de ernstige epileptische aanvallen. “Dat is natuurlijk belangrijk, maar gedragsproblemen hebben soms nog een grotere impact op de kwaliteit van leven”, vertelt klinisch geneticus Eva Brilstra. Het UMC Utrecht start binnenkort een onderzoek naar factoren die deze gedragsproblemen kunnen versterken of verminderen. Op basis van de resultaten willen de onderzoekers interventies ontwikkelen om de gedragsproblemen te behandelen en ouders en gezinnen te ondersteunen.
In Nederland hebben ongeveer 200 kinderen en volwassenen het Dravetsyndroom. Dit is een zeldzame genetische aandoening, waarbij meestal moeilijk behandelbare epilepsie voorkomt. Ook hebben vrijwel alle patiënten met dit syndroom een verstandelijke beperking. De ernst van de aandoening verschilt: sommige kinderen kunnen niet lopen, praten, voor zichzelf zorgen en zijn rolstoelgebonden, anderen gaan naar het speciaal onderwijs en zijn redelijk mobiel. Meer dan de helft van de kinderen met Dravetsyndroom kampt vaak al op jonge leeftijd met gedragsproblemen, zo is bekend uit onderzoek uit 2015 onder 85 kinderen en volwassenen met het syndroom.
Epileptische aanvallen
Bij de geboorte zijn kinderen met het Dravetsyndroom meestal gezond. Bijna altijd krijgen ze in het eerste levensjaar voor het eerst epileptische aanvallen. “Vaak ontsporen die in het tweede levensjaar. Die aanvallen zijn lastig met medicatie te onderdrukken”, vertelt klinisch geneticus en onderzoeker Eva Brilstra. De diagnose wordt meestal rond de leeftijd van 12 tot 18 maanden gesteld en bevestigd met DNA-onderzoek. De grote meerderheid, zo’n 80 procent, heeft namelijk een verandering in het SCNA1-gen.
Kwaliteit van leven
Om de ernst van de klachten zo veel mogelijk te beperken, zijn een vroege diagnose, de juiste behandeling en persoonsgerichte zorg belangrijk. “Tot nu toe zijn behandelingen meestal gericht op het verminderen van de epileptische aanvallen”, zegt Brilstra. “Dat is natuurlijk belangrijk, maar gedragsproblemen kunnen een nog grotere impact hebben op de kwaliteit van leven dan de epilepsie of de ernst van het verstandelijke handicap.” Deze studie sluit aan op onderzoek uit 2015, dat psycholoog Claudia Sinoo, onder begeleiding van hoogleraar kinderpsychologie Marian Jongmans en Eva Brilstra uitvoerde. Daaruit bleek dat 50 tot 60 procent van de kinderen met het Dravetsyndroom gedragsproblemen heeft, zoals problemen met aandacht, agressie en teruggetrokken gedrag, die het sociaal functioneren belemmeren.